Ontdek
  1. Zoeken
  2. Concerten
  3. Menu
  4. Inloggen
Simon ontdek pagina1

Nabeschouwing: Stephan Sanders in gesprek met Simon Reinink

Aflevering 10. Van exclusief naar inclusief

di 15 nov 2022 - 12 minuten leestijd - Tekst: Stephan Sanders

Hoe kan de wereld van de klassieke muziek inclusiever worden? Journalist en schrijver Stephan Sanders legde die vraag de afgelopen maanden voor aan diverse prominenten. Het leverde waardevolle verhalen op. Soms ontroerend, soms pijnlijk, maar altijd verhelderend en recht uit het hart. In deze nabeschouwing gaat Sanders in gesprek met Simon Reinink, algemeen directeur van Het Concertgebouw. ‘Wanneer een zwart of gekleurd publiek denkt dat klassieke muziek voor witte mensen is, tekent dat niet zozeer hun probleem als wel ons tekort.’

Ik meende het wel zo’n beetje te weten, maar ik wist er achteraf gezien niet veel van. Een goed jaar geleden, in het najaar van 2021, werd ik benaderd door Het Concertgebouw met de vraag of ik een serie interviews wilde afnemen. Er was een lijstje bijgevoegd met mogelijke interviewkandidaten die zich moesten buigen over het diversiteits- en inclusiviteitsgehalte van de Amsterdamse muziektempel. Daar zaten uitvoerende musici bij, bestuurders, marketingmensen en vaste bezoekers die konden vertellen over hun ervaringen.

Ik sprak aan het begin van de interviewreeks met Simon Reinink, algemeen directeur van Het Concertgebouw. We begroetten elkaar toen in 2021 met een gepast knikje op afstand (covid-19). Een jaar later, bij het afsluitende gesprek, schudden we elkaar de hand. Er is bijna ongemerkt progressie, altijd, wil ik maar zeggen.

In die tussentijd heb ik veel bijgeleerd. Ik was meteen enthousiast over de opdracht om een met aantal belanghebbenden te spreken over het idee ‘van exclusief naar inclusief’. Of, zoals de tekstschrijvers van Het Concertgebouw het in hun introductie zelf verwoorden: ‘Het Concertgebouw wil iedereen verwelkomen. Maar niet iedereen voelt zich welkom in Het Concertgebouw. (…) Welke kansen zijn er om (…) de wereld van de klassieke muziek meer inclusief te maken?’

Een goede vraag, leek me, maar ook een beetje een modieuze, met als gevaarlijke bijkomstigheid dat het kon lijken of kunst enkel nog gewaardeerd kon worden wanneer die af te meten was langs lijnen van etniciteit en diversiteit. Over dat modieuze en dat gevaar denk ik inmiddels anders, vooral dankzij mijn gesprekspartners. Al pratend met deze en gene is me de urgentie duidelijk geworden. Vraag aan mezelf: waarom moest dat zo lang duren?

Mijn eigen geschiedenis met Het Concertgebouw is langdurig, hoewel niet altijd even intensief. Als jongen uit de provincie (Twente) reisde ik met ouders en zusje af en toe naar Amsterdam, ook om daar in Het Concertgebouw de Matthäus-Passion bij te wonen. Dat maakte een overweldigende indruk op me: de muziek, partituur op de jongensschoot. Maar ook: de grootstedelijkheid van het geheel, de zaal, de omvang, de verschillende mensen om me heen.

Stephan Sanders © Marie-Louise Hodge

Wat ik ondertussen vergat op te merken, was dat mijn zusje en ik een van de weinige jonge, gekleurde bezoekers waren. Ik was dat in Twente voluit gewend, want daar waren in de jaren zestig bruin en zwart op een paar handen te tellen. Bovendien waren wij kinderen geadopteerd door witte ouders, en voor mij was contact met blank of wit een alledaagse zaak: het verschil viel me nauwelijks op. De muziekkampen die ik als puber bezocht in Woudschoten, Zeist, waren ook merendeels wit. Ook dat is me toen ontgaan. Zelfs toen ik als volwassen man regelmatig naar Het Concertgebouw ging met rossige afro en wel, meestal in het gezelschap van huisgenoot en componist Peter Schat, heb ik me nooit verbaasd over het gebrek aan etnische diversiteit van het publiek. Dat was nu eenmaal de gewone gang van zaken, de meeste bezoekers waren ook een stuk ouder dan ik als twintiger.

Ondertussen heeft Nederland de laatste halve eeuw een grote demografische verandering doorgemaakt – en zeker Amsterdam. In deze thuisstad waar ik nu al meer dan veertig jaar woon, leef ik te midden van gekleurde en zwarte (en witte) mensen: mijn Twentse uitzondering is mainstream geworden, zeker op straat en in winkels, maar bepaald nog niet in Het Concertgebouw.

En daaronder gaat weer een aanname schuil die pregnant verwoord wordt door sopraan Claron McFadden, Afrikaans Amerikaans van origine, maar met een meer dan veertigjarige carrière in Nederland achter de rug. ‘Westerse klassieke muziek is vooral een zaak van en voor witte mensen, en als vanzelf zijn zwarte en bruine mensen daarin gaan geloven. (…) Wie diversiteit serieus wil nemen, moet nadenken over duurzame diversiteit.’ Het is geen hype, wil ze maar zeggen.

Ik leg het Simon Reinink voor, in zijn kantoor met de enorme ovale tafel. In 2006 werd hij benoemd tot algemeen directeur van Het Concertgebouw, als opvolger van Martijn Sanders. Wat trof hij aan, hoe urgent was de diversiteitkwestie toen?

Eerst vertelt Reinink over de ‘best gemanagede transitie ever’, dus geen kwaad woord over Sanders en wat hij aantrof. Dan: ‘Diversiteit was van begin af aan wel een thema: we begonnen met de zogeheten Souk-avonden in dit huis, met veel Arabische muziek, en er waren al concerten met muziek uit andere windstreken. We spraken toen trouwens nog over wereldmuziek. Later, in 2017, ging het roer steviger om met het festival Turning East, waarbij we onze blik oostwaarts keerden, van de Maghreb tot ver in Azië. Ons werd door bepaalde mensen wel “oriëntalisme” verweten, maar de bezoekers wisten ons te vinden. De uitvoerenden waren grote namen, speelden ook in de Grote Zaal.’

Ik breng McFaddens woorden nog eens in herinnering, en Reinink zegt nadenkend: ‘Wanneer een zwart of gekleurd publiek denkt dat klassieke muziek voor witte mensen is tekent dat niet zozeer hun probleem als wel ons tekort: het onderstreept nog eens de noodzaak voor Het Concertgebouw om dat vooroordeel door te prikken. Het is in eerste instantie aan ons om daar verandering in te brengen.’

Recente voorbeelden van die verandering waren het concert van rapper en producer sor (Rosario Mussendijk) en From South East With Love, geïnitieerd door Orville Breeveld, waarbij het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost zich in de volle breedte muzikaal presenteerde. Reinink hamert op de noodzaak het multiculturele in alle lagen van Het Concertgebouw aan bod te laten komen, van de musici op het podium en de programmering, tot het personeel en de partners.

‘Voor mij was het essentieel om mezelf de vraag te stellen: hoe zou ik een bezoek aan Het Concertgebouw ervaren als ik iemand was met, bijvoorbeeld, een Keniaanse achtergrond? Het gaat erom dat je door de ogen van een ander naar jezelf kijkt, om zo te zien wat minder vanzelfsprekend is dan je denkt. Het is een maatschappelijke, ethische plicht om er voor iedereen te zijn. En het is ook nog eens een commerciële noodzaak, want zonder publiek houd je op te bestaan.’

Het gaat erom dat je door de ogen van een ander naar jezelf kijkt, om zo te zien wat minder vanzelfsprekend is dan je denkt

We komen te spreken over Reininks eigen achtergrond (‘negen vinkjes’ stelt hij schamper bij voorbaat vast): typisch een witte man, afkomstig uit de gegoede burgerij of bourgeoisie, net zoals de oprichters van Het Concertgebouw in 1882. Reininks vader: hoogleraar kunstgeschiedenis, moeder beeldend kunstenaar; opgegroeid in Utrecht en op het landgoed Linschoten (ooit eigendom van een oudoom). Later studie rechten, lid van het Utrechtsch Studenten Corps, werd daarvan zelfs rector.

‘Als het gaat om privilege, bias, om vooroordeel: schuldig. Maar dat is niet het hele verhaal: ik was ook een jongen die aanvankelijk een mavo-advies kreeg, want ik was niet in leren geïnteresseerd omdat ik toen boer wilde worden. Ik kwam op de Thorbecke Scholengemeenschap in Utrecht terecht. Een school met kinderen uit de hele stad waaronder veel uit Overvecht; niet de wijk die bekendstaat om z’n kak. Het was een diverse school, qua klasse en kleur, niet te vergelijken met bijvoorbeeld de meeste stedelijke gymnasia. In die periode ben ik, doordat ik fervent gitaar speelde en dankzij een inspirerende leraar, erachter gekomen dat ik prima kon leren en studeren. Voor het conservatorium vond ik mezelf niet goed en toegewijd genoeg. Uiteindelijk ben ik rechten en een tijdje muziekwetenschap gaan studeren. De juiste steun op het juiste moment, kortom, dat heeft me geholpen. Een leraar die je ziet staan, en ineens kan je veel meer dan je tot dan toe dacht.’

‘Om terug te komen op de opmerking van McFadden: iets dergelijks geldt ook voor zwarte en gekleurde mensen die menen dat klassieke muziek “wit” zou zijn. Onze taak als Concertgebouw is om dat vooroordeel in alle opzichten te doorbreken, met een divers publiek, met ook zwarte componisten op het programma, met een keur aan mensen die van hoog tot laag in ons huis werken.’

Reinink is zo’n man aan wie je merkt dat-ie een grote sociale intelligentie bezit, zo iemand die met allerhande slag kan opschieten: met de (oud-)minister, met de portier, de musicus, de schoonmaker en de technisch medewerker. Het is op z’n minst te merken dat dit niet het eerste interview is dat hij geeft. Een zekere mediagenieke handigheid gaat samen met een overtuigende behoefte met iedereen te spreken en perspectieven uit te wisselen. Ik maakte mee hoe hij niet alleen tijd vrij maakte voor violist Yannick Hiwat of voor consultant Orville Breeveld, maar ook dat hij me voorstelde aan personeel dat we toevallig tegenkwamen in het gebouw of op kantoor.

Is dat nu het corporale gemak? Eerst waarschuwt Reinink: ‘We gaan niet alles terugbrengen tot mijn negen vinkjes hè?’ Dan een herinnering: hij was rector van het corps in een lustrumjaar, het was een ongelooflijk intens jaar met hoogte- en dieptepunten, zoals twee dodelijke slachtoffers en vier zwaargewonden na een auto-ongeluk tijdens een verenigingsactiviteit en een lid dat stierf drie weken voor het grootse lustrum dat in dat jaar werd gevierd. ‘Dat ik rector werd kwam, vermoed ik, doordat ik tijdens een enorm chaotisch diner een keer het woord voerde en het opeens stil werd. Kennelijk kon ik dat. In het jaar als rector heb ik mede door alle tragische en mooie gebeurtenissen veel geleerd over hoe mensen in compleet verschillende omstandigheden met elkaar omgaan en wat je rol als baasje behelst.’

Ik breng het interview met Aldith Hunkar ter sprake: de journalist, en presentator en muziekliefhebber die als bezoeker vaak in Het Concertgebouw komt. Het verhaal wil dat een willekeurige mevrouw in de pauze Hunkars dreadlocks wilde bevoelen, want die mevrouw had ooit zelf in Afrika gewoond en de ‘mensen daar vonden het helemaal niet erg’. Hunkar wel. Reinink schrok toen hij het verhaal las. ‘Dreadlocks willen vastgrijpen, daar houdt het toch echt op.’ Nadenkend: ‘Maar door een toestroom van nieuwe, meer diverse bezoekers went het gevestigde, zogeheten kennerspubliek er op een vanzelfsprekende manier aan dat er ook andere gezichten in de zaal zitten.’

Het kost tijd, maar mensen zijn in staat zich veranderingen eigen te maken. In dat opzicht ben ik een onverbeterlijke optimist

‘Over wennen gesproken: er zijn dingen die we ons nu nauwelijks meer kunnen voorstellen, zoals roken in publieke ruimtes en het gebruik van bepaalde termen die we nu echt niet meer vinden kunnen. Neem Zwarte Piet, daar kijken we heel anders tegenaan dan tien jaar geleden. Het kost tijd, maar mensen zijn in staat zich veranderingen eigen te maken. In dat opzicht ben ik een onverbeterlijke optimist.’

‘En nog zoiets: wanneer er meer musici van kleur op het podium te zien zijn, heeft dat onmiddellijk z’n weerslag op de zaal. Ineens is het publiek dan jonger, veelkleuriger.’

Vinod Subramaniam is lid van de Raad van Commissarissen van Het Concertgebouw. Ik sprak hem, en hij vertelde me hoe verbaasd en verheugd hij was voor die functie benaderd te worden. Dat was nog eens ‘een glazen plafond om te breken’. Subramaniam, een internationaal erkende wetenschapper, voormalig rector magnificus van de Vrije Universiteit, een belangrijke Nederlandse bestuurder van Indiase komaf. Als zelfs zo iemand nog een plafond ervaart…

Reinink: ‘Ik kan alleen maar zeggen dat wij hem eerder had moeten vragen.’ Even een pauze. ‘Ik ken een vrouw van kleur die na diverse vervelende ervaringen in de culturele sector weigert om in Het Concertgebouw te komen werken – ‘dat hyperwitte bolwerk’, zoals ze het noemt. Ik zie het, en dat weet zij, als mijn persoonlijke missie om haar en vele anderen ervan te overtuigen dat Het Concertgebouw wel degelijk een geweldige plek is om te werken. Een organisatie waar iedereen, ongeacht zijn of haar kleur, achtergrond, religie of wat dan ook zich veilig en welkom voelt.’

Reinink schakelt over op een algemener verhaal: over de toenemende polarisatie in de samenleving, over hoe dat ook het sociale weefsel in Nederland aantast. Er dreigt een archipel van eilanden te ontstaan, zonder enige verbinding. Daarom is het zo belangrijk om bijvoorbeeld ook vmbo- en mbo-scholen actief bij Het Concertgebouw te betrekken. ‘Ik wil niet evangeliseren, maar dit gebouw wordt niet voor niets ook wel een muziektempel genoemd. De samenbindende kracht die ervan uitgaat is bijna religieus. Zelf ben ik zonder geloof of kerk opgevoed, maar we moeten in Nederland wel instituties overhouden die aaneensmeden, en niet enkel versplinteren.’

Het Concertgebouw wordt niet voor niets ook wel een muziektempel genoemd. De samenbindende kracht die ervan uitgaat is bijna religieus

Nog meer wijze woorden die ik onthouden heb van Subramaniam, de man uit India die bijna zijns ondanks een rolmodel werd, ook toen hij in 2021 de eerste gekleurde voorzitter van een College van Bestuur werd (Universiteit Twente). Een emancipatiekanon kan je zeggen, maar hijzelf maakte toch ook deze kanttekening: ‘Uiteindelijk zijn kleur, afkomst, levensbeschouwing of geloof niet afdoende redenen om iemand binnen te willen halen in Het Concertgebouw.’ Algemener gesteld: hoe groot is het gevaar dat Het Concertgebouw zijn programma’s en publiek door sociologische of politieke maatstaven laat bepalen? Ook Paul Scheffer, schrijver en publicist, liet zich in vergelijkbare zin uit toen hij stelde: ‘Je kan componisten toch niet aan een bepaalde afkomst vastklinken?’

Mijn taak is ervoor te zorgen dat de plek waar je wiegje heeft gestaan niet doorslaggevend is voor je bezoek aan of optreden in Het Concertgebouw

Reinink kent de bezwaren, hij hoort ze regelmatig. ‘Ik ben er diep van overtuigd dat muzikaal talent gelijkelijk verdeeld is over alle kinderen: mijn taak is ervoor te zorgen dat de plek waar je wiegje heeft gestaan niet doorslaggevend is voor je bezoek aan of optreden in Het Concertgebouw. Klassieke muziek is, net als klassiek ballet, een veeleisend genre. Een acquired taste, zoals je dat in het Engels zegt. Zeker als uitvoerend musicus is het belangrijk dat je vroeg in je leven kennismaakt met je instrument, dat je oefent en nog meer oefent. We kunnen als Concertgebouw ervoor zorgen dat jonge kinderen kennismaken met de wereld van klassieke muziek: door scholen hier naartoe te halen, door in te zetten op jeugd- en leerorkesten die niet alleen bedoeld zijn als sociaal maar ook als artistiek project. Je weet dat een paar kinderen uit zo’n orkest je binnen vijftien jaar de zaal weten uit te blazen.'

'Juist de laatste tijd zijn de muziekscholen door de politiek gemarginaliseerd: er zijn nauwelijks muziekscholen over. Het is voor heel veel, te veel kinderen compleet onmogelijk om in dit rijke land muziekles te volgen. Dat is een van de allergrootste drama’s van deze tijd waarmee onze sector nu, maar ook in de komende decennia te maken zal krijgen. We zien het al aan de samenstelling van de internationale topjeugdorkesten. Daar zitten vrijwel geen Nederlanders meer in. Zover hebben wij het hier laten komen. Het is even verdrietig als schandalig dat ons land dit heeft laten gebeuren. Begrijp mij overigens niet verkeerd: niet iedereen hoeft klassiek musicus te worden. Het gaat erom dat ieder kind de kans krijgt om zich muzikaal uit te kunnen drukken, in welk genre dan ook. Zonder goed en breed toegankelijk muziekonderwijs is dat onmogelijk. Om dat tij te keren zal ons land de komende jaren fors moeten investeren met een duidelijke lange-termijnfocus.’

Reinink heeft het over een vliegwiel, waardoor muzikale ontwikkelingen bij jongeren een boost kunnen krijgen. ‘Het moeilijkste is altijd de eerste draai aan het jampotje. Dan moet je even extra kracht zetten.’ ‘Ongelukkige metafoor’, mompelt hij. Nee, zeg ik, dat jampotje is juist uitstekend.

Trouwens, zeg ik. Als dat diversiteitsidee echt doorzet, loop jij de kans dat je als witte, mannelijke directeur van Het Concertgebouw ook je langste tijd hebt gehad. Het is bepaald niet zo dat ik Reinink met dit inzicht overval. ‘Ik ben er voor Het Concertgebouw, niet andersom. Als ik plaats moet maken omdat daarmee Het Concertgebouw is gediend, zal ik geen seconde aarzelen.’

En dan is er nog Yannick Hiwat, de jonge violist, die regelmatig heeft opgetreden in Het Concertgebouw en er in 2019 letterlijk het gezicht van werd: de fameuze foto van Nikolaj Lund, Hiwat met zijn viool staand op de nok van het dak van Het Concertgebouw. Hij vertelde me zelfverzekerd dat hij niet binnengelaten hoefde te worden, want ‘ik was al binnen’. Toch ontving Reinink naar aanleiding van die foto narrige berichten op Twitter. ‘Wat bleek: de meeste mensen met commentaar maakten zich boos om het feit dat de Rotterdammer Hiwat als reclame werd gebruikt voor een Amsterdams instituut. Dat vond ik zo geestig! Opeens realiseerde ik mij hoe krachtig en belangrijk humor kan zijn bij lastige vraagstukken.’

Hiwat vertrouwde me ook toe dat hij het eigenlijk heel vervelend vindt om over diversiteit en inclusiviteit te praten. ‘Liever had ik het alleen over muziek. (…) Maar je moet constateren dat er een noodzaak bestaat om ook deze kwesties aan te snijden.’

Reinink knikt instemmend: ‘We moeten het erover hebben, om het er ooit niet meer over te hoeven hebben. Als we nu oude vanzelfsprekendheden bevragen, is dat uiteindelijk een kans voor de toekomst.’

Als we nu oude vanzelfsprekendheden bevragen, is dat uiteindelijk een kans voor de toekomst

Dat zijn mooie, maar ook wat gepolijste laatste woorden, en omdat Reinink dat zelf ook aanvoelt vraagt hij mij ten slotte om even mee te kijken en luisteren naar een video op zijn laptop: de Wiener Philharmoniker in Het Concertgebouw, september 2021, onder leiding van de 94-jarige Herbert Blomstedt. De slotmaten van een onvergetelijke Bruckner Vier, de dirigent die werkelijk geen enkele onnodige beweging maakt. Kalm, sereen, volmaakt beheerst.

We kijken, wij luisteren, en tegelijkertijd zeggen we: ‘Pffff. Ja. Ja dat! Geweldig. Enorm. Pfffffff.’

Simon Reinink © Marie-Louise Hodge

Dit is de laatste aflevering in deze interviewreeks.

Onderdeel van

Van exclusief naar inclusief
ook in boekvorm verkrijgbaar

De interviews in de serie Van exclusief naar inclusief door Stephan Sanders zijn ook verkrijgbaar in gebundelde vorm.

Geinterviewden:

Orville Breeveld - consultant en muzikant
Jet Bussemaker - hoogleraar en oud-minister
Yannick Hiwat - violist
Aldith Hunkar - presentator en dagvoorzitter
Tania Kross - mezzosopraan
Claron McFadden - sopraan
Paul Scheffer - publicist en emeritus hoogleraar
Vinod Subramaniam - biofysicus en bestuurder
Jaap van Zweden - dirigent
Nabeschouwing met Simon Reinink algemeen directeur van Het Concertgebouw

Met een voorwoord door Gunay Uslu, staatssecretaris Cultuur en Media.

Prijs: € 15
Uitgave: Het Koninklijk Concertgebouw NV i.s.m. De Groene Amsterdammer
ISBN/EAN: 978-90-9036559-6

U kunt het boek onder meer bestellen via de webshop van mediapartner De Groene Amsterdammer.

Bekijk ook eens